|
||||||||
|
Hoewel deze band officieel altijd al een trio was en ook live meestal zo opereerde, is dit, bij mijn weten de eerste plaat, waarop pianist Bram De Looze, drummer Samuel Ber en tenorsaxofonist Sylvain Debaisieux ook effectief slechts met z’n drieën aan de slag gaat. Bij vorige gelegenheden wilden ze zich, voor de studiotijd, wel eens transformeren in een kwintet of zelfs sextet, maar deze keer krijgen we dus “the real stuff” en, na enige luisterbeurten, begin ik te begrijpen waarom. Denk ik toch. Ik bouw enige voorzichtigheid in, omdat die luisterbeurten mij geleerd hebben dat de muziek van deze drie, best wel voor enige interpretatie vatbaar is en , zoals ik mocht ondervinden, de omstandigheden waarin je luistert, danig meebepalend zijn voor wat je denkt te horen. Dat wil alvast zeggen dat het hier niet meteen om lift- of loungemuziek, wel integendeel: dit is muziek, die zich in het grensgebied tussen jazz en improvisatie bevindt en die het, ondanks de bij momenten hoekige melodieën, moet hebben van dosering. Soms lijkt het alsof de drie muzikanten maar wat doen, maar op de ene of andere manier volgt er steevast een moment waarop de drie in elkaar klikken en elkaar helemaal vinden en je bij jezelf vaststelt dat dit eigenlijk muziek is, die je live moet meemaken. Let wel: dat betekent allerminst dat deze plaat ongenietbaar zou zijn. Je mag de drie ook niet beschuldigen van moeilijkdoenerij, want wonderlijk genoeg blijken de puzzelstukjes die elk van hen uit de onzichtbare doos haalt, keer op keer weer netjes in elkaar te passen. Daar is groot muzikaal vakmanschap voor nodig en vooral immens veel beheersing: deze drie heren voelen enorm goed aan waar de ander naartoe wil. Waar dat op “Rifftual” bij momenten een beetje overdonderend klinkt, hoor je, bij voorbeeld in opener “Clov” ongemeen straffe, maar heldere lijnen uitgetekend worden. Eerst door de geweldige percussie, later aangevuld of beter, vervolledigd door de sax die klaagt, jankt maar toch vertelt en het pad effent voor de piano, die duidelijk komt maken waar de heren naartoe willen. Die aanpak werkt eigenlijk de hele plaat door: deze muzikanten maken heel bijzondere jazz -ik vind mezelf allesbehalve een kenner van “de” jazz- die een verhaal vertelt en die je meeneemt op een heel bijzondere trip naar een universum, waar de gemeenschappelijke taal weliswaar allerlei gekke accenten bevat, maar die aan het eind van de rit behoorlijk makkelijk te verstaan is, al gaat het hier uiteraard niet om kinderrijmpjes. Nee, hier worden erg uitgepuurde volwassen verhalen verteld, die soms behoorlijk woest kunnen overkomen, maar die uiteindelijk allemaal heel mooi klinken. Neem nu “Submarines”, dat in het begin een beetje onwillig klinkt, maar uiteindelijk redelijk dicht in de buurt komt van wat “men” doorgaans onder “jazz” verstaat. Hier betekent dat, halverwege de plaat, en wat later, helemaal op het einde, in “Melting Flow” nog eens terugkomt: een soort ontspanningsmoment ingebouwd wordt, dat het geheel voor de modale luisteraar als ik helemaal behapbaar gemaakt wordt. Werkelijk wonderlijk, hoe muziek, die helemaal niet voor de hand liggend is, toch toegankelijk gemaakt wordt. Daarvoor moet je echt van goeden huize komen en deze plaat is, wat mij betreft, een onomstotelijk bewijs van de grote klasse van dot trio. Bijzonder sterk aanbevolen ! (Dani Heyvaert)
|